Honderd semesters
1.
Als ik sluimerde te nacht,Zijn er mooie dromen,Uit mijn jeugd, in volle pracht,Voor mijn geest gekomen;Schachten zaten schuw en jongRond een tafel nederEn uit volle borst weerklonk't Lied der lied'ren weder.
Gaudeamus igitur, juvenes dum sumus,Post jucundam juventutem,Post molestam senectutem,Nos habebit humus.
2.(bis).
(bis).
Blauwe tabak riekt en rookt,Rond de volle flessen,Kelen branden, 't herte kookt,'t Koele bier zal 't lessen;Schachten die vol eerbied rondDe oude tafel tronenZingen nu met ronden mondEn in losse tonen.
Ubi sunt qui ante nos in mundo fuere?Vadite ad superos, transite ad inferos,Ubi jam fuere.
3.(bis).
(bis).
Toen ontwaakte ik, klokkeklaar,Ruiste 't door mijn oren,Heden zijt gij 70 jaar,Dag op dag geboren;De semester die ge sluitPrijkt met nummer honderd.'k Was al gauw mijn ogen uitEn 't klonk gans verwonderd.
Vita nostra brevis est, brevi finietur.Venit mors velociter, rapit nos atrociter,Nemini parcetur.
4.(bis).
(bis).
In mijn bedde sprong ik recht,'k Riep: wat heeft me 't leven,Toch in weinig tijd, veel slecht,En veel goed gegeven;Heden ken ik drang noch druk,Ken ik zorg noch plagen,Slechts de lente en slechts 't gelukUit mijn jonge dagen.
Vivat Academia, vivant professores.Vivat membrum quodlibet, vivant membra quaelibet,Semper sint in flore!
5.(bis).
(bis).
Mijn studententijd verliep,Rap, lijk lopend water,En het werk'lijk leven riep,Mij uit de Alma Mater;Maar filistren deed ik nietHoog, op gouden zwingen,Heb ik steeds mijn liefdeliedJub'lend durven zingen.
Vivant omnes virgines, graciles, formosae!Vivant et mulieres, tenerae, amabiles,Bonae, laboriosae!
6.(bis).
(bis).
Vrouw en kind'ren aan mijn hand.Heb ik deugd van 't leven;Nuttig zijn aan 't VaderlandWas mijn doel in 't streven;En heb ik soms alles nietWat ik kon, gegeven,Trouw in vreugde en in verdrietBen ik toch gebleven.
Vivat et respublica et qui illam regit!Vivat nostra civitas, maecenatum caritas,Quae nos hic protegit!
7.(bis).
(bis).
't Oud latijnse liedje gaf't Beeld van heel mijn leven,Van de wieg tot aan het graf.En 'k en zal niet bevenVoor de dood, want tot heur spijt,Al een teugje drinkend,Zal, lijk in mijn schachtentijd,Nog mijn liedje klinken.
Pereat tristitia, pereant osores!Pereat diabolus, quivis antiburchiusAtque irrisores!
(bis).
(bis).