Leuvens schoonheid

1.
Leuvens Schoonheid, als ik U zie,Welt de vreugde in mijn borst,In Uw straten zing ik luid een lied,Schallend vol van levensdorst.Groene schachten, onbezonnen,Kwamen wij in Leuven aan,Om een leven te beginnen,Een vrij en zorgeloos bestaan.
(bis).
2.
De Hallen en de aula wenken,Doch de weg erheen is zwaar,Immers aan 't stadhuis gekomen,Wacht ons menig vriendenschaar.Volle potten vrolijk klinken,Menig meisje lijkt ons zoet,En bij oude liedertonenSchept een boemelaar zich moed.
(bis).
3.
D'oude Keizersberg kijkt neder,Sint Michiel houdt ons in 't oog,Toch bekruipt de dorst ons weder't Volgend glas gaat reeds omhoog.Ligt de stad dan aan onz' voeten,Buigt voor ons het firmament,Morgen zullen wij wel boeten,Hier en nu heerst de student.
(bis).
4.
Moet ik eens van Leuven scheiden,Worden mij de ogen nat,'k Zeg vaarwel aan al U vrienden,Steken wij een laatste vat.Snel vervlogen zijn de jaren,Die in Leuven doorgebracht,En verstrooid de vriendenscharen,Ware bron van levenskracht.
(bis).
5.
Daarom groet ik U, mijn Leuven,U behoort mijn ziel, mijn hart,Gij gaaft mij mijn schoonste jaren,D'Alma Mater, d'Oude Markt.Wie hier nooit een rolling maakte,Wie niet elke kroeg goed kent,Wie niet fier een lint wou dragen,Was in Leuven geen student.
(bis).